Discriminerende bedrijven onthouden scholieren recht op onderwijs

Het Nederlands bedrijfsleven brengt het ‘minder’-beleid van Geert Wilders in de praktijk. MBO-leerlingen van Marokkaanse komaf worden massaal geweigerd op de stageleer-plaatsen die ze voor hun opleiding nodig hebben. Dat blijkt uit onderzoek van het Kennisplatform Integratie en Samenleving van het Verwey-Jonker Instituut. De discriminatie tiert vooral welig bij het midden- en kleinbedrijf. In de zorg- en welzijnssector speelt het probleem van selectie op basis van vooroordelen veel minder.

De discriminatie bij leerbedrijven is een zichzelf versterkend probleem. Omdat jongeren anticiperen op de afwijzing, zoeken ze eerder stages bij bedrijven die niet weigeren op basis van etnische afkomst. Dat speelt ze later parten bij sollicitaties omdat op cv’s juist telt dat je zo breed mogelijk ervaring hebt opgedaan.

De bedrijven geven uiteenlopende redenen voor hun discriminatie. Veel bedrijven weigeren meisjes die een hoofddoek dragen omdat ze bang zijn dat klanten dergelijke kleding niet accepteren. Jongens van Marokkaanse afkomst worden om andere redenen geweigerd. Werkgevers beschouwen hen als groep onbetrouwbaar en geven daarom individuen geen kans.

Om het probleem nog erger te maken: de kans dat een onderwijsinstelling in actie komt tegen discriminerende bedrijven is uiterst gering. Opleidingen zijn voor hun stageplaatsen afhankelijk van het bedrijfsleven en willen bedrijven zo min mogelijk voor het hoofd stoten. De scholen vertonen daarmee hetzelfde gedrag als uitzendbureau’s, een branche met een uiterst slechte reputatie op het gebied van discriminatie.

Van de politiek valt vooralsnog ook weinig te verwachten. Premier Rutte heeft in het verleden verklaard dat hij niets tegen discriminatie kan doen. Bedrijven zelf beschouwen hun beleid niet eens als discriminatie, voornamelijk omdat ze geen idee hebben wat discriminatie precies inhoudt.

Het KIS laat onderzoeker Eva Klooster aan het woord:

cc-foto: René Passet